skip to Main Content

‘Op het ijs is ieder gemeen, die geen meid heeft die kiest er een.’

De adel te slee naast de bedelaar met een bedelnap. De schaatsende recreant naast de ambachtsman met watertonnen om bier te brouwen. Zodra men in het vroeg 17eeeuwse Nederland op het ijs stapte, verdwenen de maatschappelijke grenzen als sneeuw voor de zon. En met het onderbinden van de schaatsen werd ook het fatsoen afgelegd en achtergelaten op de waterkant om daar te mogen bevriezen.

De bevroren Hollandse wateren waren een plek ver verwijderd van de toen heersende stedelijke Calvinistische tucht. Het ijs was een letterlijke en figuurlijke vrijplaats voor liederlijkheid en vermaak. Versmelten kom men in elkaar en in de hooiberg om warm te blijven. Wie de kou van de Kleine IJstijd trotseerde deed zijn fysieke boodschap in de openbaarheid. Het te veel aan ingenomen bier liep door de deur van herberg op het ijs. Dat de dame rechts op de voorgrond van het schilderij ‘Winterlandschap met schaatsers’ (1608) haar neus ophaalt is te begrijpen.

Dit schilderij in olieverf op paneel is gemaakt door Hendrick Avercamp (1585 – 1634). Hij is wellicht Nederlands beroemdste schilder van ijstaferelen en ook bekend onder de bijnaam de Stomme van Kampen. De huidige van vrieskou-gevulde-avonden en bijbehorende avondklok zijn een mooie aanleiding om het gelijknamige boek van Thea Beckman weer eens te lezen.

Daarin leest men dat de meester van het ijslandschap ook leefde in tijden van pandemie. De pest waarde namelijk rond in de jonge jaren van Avercamp. Een gezegde over de winterse losbandigheid impliceert dat er toen geen sprake was van een anderhalvemetersamenleving met quarantaine: ‘Op het ijs is ieder gemeen, die geen meid heeft die kiest er een.’

Fijne winter gewenst.

Back To Top
×Close search
Zoeken